Dwangmedicatie

Dwangmedicatie

KC22-050 30 november 2022

Uitspraak onafhankelijke klachtencommissie Wvggz Gelderland Midden en Zuid

 

Inzake : [klaagster]
Klachtnummer : KC22-050
Instelling : Pro Persona
Datum ontvangst klacht  : 18 november 2022
Schorsingsverzoek : gehonoreerd
Hoorzitting  : 29 november 2022
Datum uitspraak : 1 december 2022

 

 

 

  

Aanwezig bij de hoorzitting

[XX] (klaagster)

[XX] (PVP)

 

[XX] (verweerder A/zorgverantwoordelijke ambulant)

[XX] (verweerder B/zorgverantwoordelijke kliniek)

[XX] (verweerder C/ambulant verpleegkundige)

 

[XX] (voorzitter klachtencommissie)

[XX] (psychiater)  `

[XX] (lid)

 

[XX] (ambtelijk secretaris Wvggz klachtencommissie)

 

 

Juridische status

Zorgmachtiging

 

 

Klacht

Klacht tegen verplichte depotmedicatie.  

 

 

Procesverloop

De klachtencommissie heeft op 18 november 2022 een klacht ontvangen inzake depotmedicatie als onderdeel van de verplichte zorg. Dezelfde dag zijn partijen geïnformeerd over de behandeling van de klacht en uitgenodigd voor de hoorzitting. Het verweer is op 24 november 2022 ontvangen en per mail naar partijen gezonden.      

De digitale hoorzitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt kunnen toelichten. Aan het einde van de hoorzitting heeft de voorzitter medegedeeld dat de commissie op 29 november 2022 partijen een verkorte uitspraak zal doen toekomen. De gemotiveerde uitspraak volgt uiterlijk op 2 december 2022.

    

De klachtencommissie heeft inzage gehad in de volgende stukken:

-           Ingediende klacht d.d. 18-11-2022;

-           Verweerschrift;

-           Medische verklaring d.d. 18-08-2022;;

-           Bevindingen GD d.d. 18-08-2022;

-           Zorgplan d.d. 18-08-2022;

-           Zorgmachtiging d.d. 08-09-2022;

-           Beslissing verlenen verplichte zorg d.d. 16-08-2022;

-           Behandelplan d.d. 25-04-2022 en 09-09-2022;

-           Diverse brieven aan huisarts;

-           Decursus en rapportage VPK periode 17-12-2021 t/m 22-11-2022.

 

Termijn

Het klaagschrift bevat een klacht tegen verplichte medicatie als omschreven in artikel 10:3 Wvggz. Deze klacht heeft betrekking op een beslissing waarvan het gevolg actueel is. Om die reden ziet de klachtencommissie zich gehouden binnen twee weken na ontvangst van het klachtenformulier een schriftelijke en gemotiveerde beslissing te nemen. Deze termijn loopt af op 2 december 2022.

 

Feiten

Klaagster is een [leeftijd] vrouw bekend met een psychotische kwetsbaarheid in het Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Op 16 augustus 2022 is klaagster met een crisismaatregel opgenomen. Deze is niet bekrachtigd door de rechtbank in verband met ontbreken van acuut gevaar. Door een vormfout is de aangevraagde zorgmachtiging niet doorgezet naar de rechtbank en is klaagster op 22 augustus met ontslag gegaan. Als gevolg van stalkingsgedrag is klaagster in de gevangenis terecht gekomen. Op 8 september 2022 is een nieuwe zorgmachtiging afgegeven voor de duur van 6 maanden waarbij medicatie onderdeel vormt van de verplichte zorg. 

Klaagster is aansluitend op de [afdeling] geplaatst en op 12 oktober 2022 met ontslag gegaan en wordt sindsdien ambulant begeleid door [afdeling].

 

Standpunten van partijen

Klaagster is tegen iedere vorm van medicatie. Ze ziet het als gif en wil het niet in haar lichaam. Begin 2022 heeft klaagster ook een klacht over medicatie ingediend bij de klachtencommissie. Ze heeft toen gelezen dat die medicatie erg veel bijwerkingen kan veroorzaken. Ook geeft klaagster ter zitting aan dat ze het niet eens is met de diagnose. Er is nooit sprake geweest van een psychose. Ze vertelt dat zelfs wanneer er wel sprake zou zijn geweest van een psychotisch toestandsbeeld, ze toch geen medicatie had geaccepteerd.  

De PVP vult aan dat klaagster geen 8.9-brief heeft ontvangen terwijl klaagster wel meerdere malen heeft aangegeven dat ze geen medicatie wilde. Het depot is toch toegediend. Ook is er sprake geweest van een wisseling van zorgverantwoordelijke waarbij wettelijk gezien een nieuwe aanzeggingsbrief had moeten worden uitgereikt.   

 

Verweerder B kent klaagster vanuit de eerste, langdurende opname, ongeveer 1,5 jaar geleden. Tijdens die opname is verplichte depotmedicatie ingezet die na het ontslag van klaagster uit de kliniek ambulant voortgezet zou worden. Dit is echter niet gebeurd, vertelt verweerder, omdat klaagster naar Rome is vertrokken op zoek naar [naam]. Verweerder vertelt ter zitting dat er sprake is van een verliefdheidswaan waarbij klaagster voornemens was om met [naam] te trouwen en in de volle overtuiging was dat hij dat ook wilde. Er was sprake van forse maatschappelijke teloorgang. Klaagster had haar woning opgezegd en wilde gaan zwerven. Na terugkeer uit Rome is klaagster kortdurend opgenomen met een crisismaatregel. Deze maatregel is echter niet toegekend door de rechtbank zodat klaagster al snel weer met ontslag ging. Kort daarna is klaagster als gevolg van haar stalkingsgedrag in de gevangenis terechtgekomen. Er is toen een zorgmachtiging voor haar aangevraagd en afgegeven waardoor ze overgeplaatst kon worden naar Pro Persona en de zorg kon starten. Met medicatie was snel verbetering in het toestandsbeeld zichtbaar aldus verweerder. Ongeveer een maand geleden is klaagster met ontslag gegaan vertelt verweerder B.

 

Verweerder A kan ver meegaan in de redenering van klaagster. Vanuit het aspect van mensenrechten zou je zelf moeten kunnen kiezen of je wel of geen medicatie wilt wanneer je wilsbekwaam bent. Verweerder benoemt het als een ethisch dilemma waar zij voor staat. De wens van verweerder is om samen met de familie van klaagster een plan te maken voor de toekomst. Inzet van medicatie zou daar onderdeel van zijn. Als er goede zorg om klaagster heen is kan verweerder zich voorstellen dat medicatie achterwege gelaten kan worden.

Verweerder A benoemt dat er ambulant anders aangekeken wordt tegen de 8.9-brieven. Er wordt sterk ingezet op de relatie met cliënten waarbij het formeel juridische aspect, zoals een aanzeggingsbrief, weleens naar de achtergrond verdwijnt. Bij de oproep voor de eerste twee depots is klaagster verschenen vertelt verweerder. Klaagster en behandelaar waren goed in gesprek. Klaagster wist dat het een verplicht depot was vertelt zij maar er is geen 8.9-brief uitgereikt. Bij het tweede depot heeft verweerder een uitgebreid gesprek gehad met klaagster en haar argumenten goed gehoord. Het depot is toen niet gegeven. Medicatie past niet bij de levensfilosofie van klaagster. Verweerder twijfelt over de noodzaak van verplichte medicatie. Klaagster is wilsbekwaam en kan dus zelf nadenken over haar leven. Verweerder benoemt dat de prijs wel hoog is geweest van het niet innemen van medicatie. Het heeft geleid tot suïcidaliteit, plaatsing in een gevangenis en opname in een GGZ instelling. Verweerder heeft gezien dat klaagster een minder vernauwd bewustzijn heeft sinds ze medicatie gebruikt en relativerender over belangrijke onderwerpen kan praten.  

 

De verpleegkundige benoemt de spagaat tussen enerzijds een goede behandelrelatie en anderzijds de inhoud en het juridisch kader. Hij begrijpt de visie en levenswijze van klaagster maar kijkt er inhoudelijk anders naar. Ook hij ziet de effecten van medicatie bij klaagster. Nog niet lang geleden wilde klaagster haar hele bestaan opgeven voor [naam]. Nu gaan de gesprekken over studie, werk en eventuele verhuizing naar het westen om dichter bij haar familie te zijn.

 

Klaagster is van mening dat deze verandering niet ingegeven is door de medicatie maar door het feit dat [naam] aangifte bij de politie heeft gedaan van stalking waardoor klaagster in de gevangenis is beland. Ze ziet nu in dat [naam] haar echt niet als partner wil en moet daarom andere plannen voor haar verdere leven maken. Klaagster heeft geen verschil gemerkt in haar welbevinden met of zonder medicijnen. Het enige verschil is dat ze van haar ene been op haar andere been wipt. Klaagster heeft soms nog de gedachte om alles op te geven omdat ze het leven hier te ingewikkeld vindt.

 

Klaagster is dankbaar dat verweerder wil afbouwen met de medicatie maar feitelijk wil ze per direct helemaal stoppen met medicatie. Klaagster heeft even gewacht met het indienen van een klacht omdat de eerdere klacht ongegrond verklaard was en ze daarom nu ook geen vertrouwen had in een positief besluit. Het liefst wil klaagster verder leven zonder begeleiding van Pro Persona maar vanwege de zorgmachtiging voelt ze zich genoodzaakt om zorg te accepteren. Ze heeft dan voorkeur voor regelmatige gesprekken als het niet anders kan.

 

Op een vraag van de commissie antwoordt verweerder A ze nog twijfelt over het voortzetten van de verplichte medicatie. Ze vindt het heel jammer dat klaagster contact tussen behandelaren en familie afhoudt omdat zij dit als belangrijke sleutel ziet in keuzes die gemaakt moeten worden. Verweerder  wil graag samen een plan maken. Afbouw van medicatie kan relatief snel licht verweerder A toe. En ook de hernieuwde inzet van medicatie wanneer het weer slechter met klaagster zou gaan. Verweerder vertelt dat klaagster momenteel bij haar tante woont. Met een goed netwerk ziet zij kansen dat klaagster zonder medicatie op een goede manier verder kan met haar leven.

Op een vraag van de commissie antwoordt verweerder A dat opheffing van de zorgmachtiging ook tot de mogelijkheden zou behoren als er een goed plan ligt en de familie er ook achter staat. Verweerder werkt liever niet binnen een verplicht kader.  

Klaagster stelt ter zitting dat zij absoluut niet bereid is om toestemming te geven voor contact met haar familie en geen gezamenlijk plan wil. Ze heeft een hekel aan de GGZ en wil dit niet verbinden met haar familie.  

 

De voorzitter merkt op dat zij het dossier verwarrend vindt. Ze leest dat verweerder in samenwerking met klaagster probeert te komen en te blijven maar zij constateert ook dat er geen bereidheid is bij klaagster om medicatie in te nemen. Er is sprake van verzet en toch is er geen 8.9-brief uitgereikt. De voorzitter vraagt verweerders naar hun visie. 

Verweerder A licht toe dat zij in de veronderstelling was dat de verplichte zorg ambulant gezien moest worden als nazorg vanuit de kliniek. De eerste keer is depot gegeven, de tweede keer is op basis van het gesprek met klaagster geen depot toegediend. Verweerder benoemt het als een grote discussie die gaat over juridisering of praten met elkaar. Bij ongeveer 50% van haar cliënten is sprake van verplichte zorg en dat zou betekenen dat er steeds 8.9-brieven uitgereikt moeten worden, merkt zij ter zitting op. Bij een vertrouwensband werkt dat niet zo aldus verweerder. Je verwijst dan als behandelaar naar andere context. Verweerder A vult aan dat zij de brief wel gegeven zou hebben bij een volgend depot.

 

Verweerder B geeft aan er anders in te staan. Als een cliënt geen medicatie accepteert moet een 8.9-brief uitgereikt worden geeft hij aan. Er is niet voor niets een zorgmachtiging afgegeven. Verweerder B was niet op de hoogte van het feit dat er geen aanzegging was gedaan in deze situatie.

 

In de slotronde verzoekt PVP namens klaagster om geen 8.9 brief aan te maken. Klaagster wil stoppen met medicatie en in gesprek gaan.

Verweerder B merkt op dat hij blij is te zien hoe klaagster er nu bij zit. Voor opname was klaagster sterk vermagerd, had zich opgesloten in haar kamer en lag in foetushouding in de badkamer met afgeplakte spiegels. Klaagster zegt tenslotte dat de oorzaak hiervan niet een psychose was maar haar angst om verplichte medicatie toegediend te krijgen. Zij ziet die omstandigheden als een gevolg van de behandeling en niet als aanleiding.

 

 

BEVINDINGEN VAN DE COMMISSIE

 

Ontvankelijkheid klacht en bevoegdheid commissie

Op grond van artikel 10.3 van de Wvggz kan een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van de in dat artikel opgenomen bepalingen. Aangezien de klacht is gericht tegen de uitvoering van de verplichte zorg zoals bedoeld in artikel 8.9 Wvggz is de klacht ontvankelijk.

 

Gronden en overwegingen

Gelet op de ingebrachte stukken, de inhoud van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting komt de klachtcommissie tot de volgende overwegingen.

Artikel 8:9 Wvggz bepaalt dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de (voortgezette) crisismaatregel en ter uitvoering van de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet neemt, dan nadat hij:

  1. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
  2. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
  3. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.

 

Allereerst en meer in het algemeen overweegt de commissie dat verplichte zorg bij psychiatrische patiënten een ernstige inbreuk is op hun persoonlijke levenssfeer en/of lichamelijke integriteit. Deze inbreuk dient dan ook met de nodige waarborgen omkleed te zijn. Daarom worden er zowel op juridisch als op medisch gebied eisen gesteld aan het mogen toepassen van verplichte zorg. Op juridisch gebied moet verplichte zorg voldoen aan de gronden van de Wvggz en aan vormvoorschriften als vastlegging van het zorgplan en het uitreiken van een voldoende gemotiveerde schriftelijke kennisgeving van de verplichte zorg.

 

Klaagster is een [leeftijd] vrouw bekend met een paranoïde stoornis en wanen.  Klaagster herkent zichzelf niet in dit beeld. Klaagster klaagt over de verplichte depotmedicatie. Zij ziet medicatie als gif en wil dat niet innemen. Zij heeft dit ook meermaals aangegeven aan verweerder.

 

Verweerder geeft aan dat de depot medicatie nog geen verplicht karakter had. Zij is in gesprek met klaagster over een afbouwroute van het depot, maar wil dat in contact met de familie van klaagster.

 

Klaagster is vanuit opname (met een andere zorgverantwoordelijke) naar een familielid gegaan en ambulant in behandeling bij verweerder. Verweerder heeft -als zorgverantwoordelijke- geen 8:9 Wvggz informatie brief aan klaagster over de verplichte zorg uitgereikt.

 

Klaagster is vanuit een Penitentiaire Inrichting klinisch opgenomen. De heer [naam en functie], heeft aangifte gedaan van stalking door klaagster. Klaagster heeft de afgelopen 11 jaar haar leven in het teken gesteld van de Kerk, de heer [naam] en zijn woonplaatsen Rome en Amsterdam. Na zijn aangifte is dit voor klaagster een forse ommekeer geweest. Zij had haar eigen huis afgesloten en opgezegd, geen contact meer met haar familie of kerk. Voorafgaand aan de klinische opname had klaagster haar huis en badkamer gebarricadeerd, spiegels afgeplakt en werd in foetushouding op de grond aangetroffen. Klaagster geeft aan dat zij bang was voor de medicatie en daarom zo op de grond lag.  

Klaagster wilde niet eten en was sterk vermagerd. Na klinisch behandeling met verplichte depot medicatie is zij recentelijk ontslagen en overgedragen aan [afdeling] voor ambulante behandeling.

Het ernstig nadeel bestaat uit maatschappelijke teloorgang.

 

Wat betreft de formele aspecten van de verplichte zorg stelt de commissie vast dat deze niet voldoen aan de wettelijke vereisten die hieraan zijn gesteld. De wetgever stelt dat de verplichte zorg opnieuw beoordeeld moet worden wanneer de zorg overgaat van klinisch naar ambulant en er sprake is van een andere zorgverantwoordelijke. Indien van toepassing dient dan ook een nieuwe 8.9-brief uitgereikt te worden aan cliënt. Gesteld kan worden dat verplichte zorg in deze casus wel is toegepast echter zonder uitreiking van de 8:9 informatiebrief aan klaagster.

 

De commissie ziet daarom dat de verplichte zorg niet voldoet aan de verplichtingen uit de Wvggz.

Inhoudelijk komt de commissie niet toe aan de beoordeling van de klacht nu deze op formele gronden gegrond verklaard moet worden. Het toegekende schorsingsverzoek was geldig tot aan de hoorzitting.

 

 

Uitspraak

De klachtencommissie verklaart de klacht gegrond.

 

Beroep

Klager, vertegenwoordiger of de zorgaanbieder kan door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de Rechtbank Gelderland beroep instellen tegen onderhavige uitspraak van de klachtencommissie. De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de betrokkene is meegedeeld.

 

 

Aldus besloten te [plaats], 1 december 2022

namens de Wvggz klachtencommissie,

i/o

 

[voorzitter]

Voorzitter Wvggz Klachtencommissie

Aantal bladzijden: 6